Roepingen zondag: Jezelf geroepen weten

Wat is de reden, de zin van je bestaan? Waarom ben je er? Wat is je roeping? Je bent er niet en nooit voor jezelf alleen. Dat is niet goed. Je bent er om je broeder, en zuster natuurlijk ook, te behoeden en te bewaren. Dat is je roeping, als mens.

Het is Roepingenzondag, een goede gelegenheid om ons te bezinnen op onze eigen roeping. We zijn als mens in alle opzichten buitengewoon verschillend van elkaar, maar we delen één en dezelfde roeping. En ook al beleven we die roeping in heel verschillende vormen, de vorm van de één is niet méér of mínder roeping dan de vorm van de ánder. We bezinnen ons daarop, vandaag. Want we worden op Roepingenzondag uitgenodigd om voor roepingen te bidden, roepingen tot het priesterschap en zo? En ik geloof: het beste gebed daarvoor is dat je je bezint op je eígen roeping. Want hoe dieper en intenser je je eígen roeping beleeft, hoe vuriger dát gebed van je is. Bidden is immers een manier van léven, beter gezegd: van verlángen naar leven. Hoe héftiger je naar léven verlangt, hoe vúriger je gebed is.

In het Onze Vader ligt dat alles besloten: hóe je moet bidden en waarvóór je kunt bidden. We bidden: ‘uw wil, God, geschiede.’ Wat is Gods wil? Toch enkel dit éne: dat ons ménsenleven vol zal zijn van hém, dat in het mensenleven van íeder van ons zíjn Rijk zichtbaar zal worden, het Rijk waarin alle tranen zullen worden gewist, waarin wij bewerkers van vrede zullen zijn, zachtmoedig en meedogend, het Rijk waarin het leven wordt gegund aan ieder mens gelijkelijk. We bidden dat wij daar met een onstilbare honger naar zullen verlangen, en dat wij met het oog dáárop vrij zullen worden van alles wat dát in de weg staat. Dán zullen we leven, écht leven, Góds leven leven, zoals Jezus. Dat is onze roeping: voor ons allemaal eender, voor ieder verschillend. Wanneer we bidden om roepingen, bidden we dáárvoor: dat wij zó mens zullen mogen worden, wij tezamen en ieder van ons afzonderlijk, mensen die niet blíjven wat ze ooit geworden zijn, maar die wórden zoals ze nog nooit zijn geweest. We bidden vandaag om roepingen door ons op ónze roeping te bezinnen. Een roeping in drieën: om méns te zijn, om chrísten te zijn, en om op grond daarvan ons eígen leven vorm te geven. Altijd in díe volgorde. Een paar gedachten.

We worden allereerst geroepen, we zíjn er om méns te zijn. Zo staat het in het scheppingsverhaal. God, de verborgen bron van wat léven in ons is, wil ons als ik én jij, een en ander. Alleen zó ben je mens. Een mens is dus altijd twee: dat is je roeping, van óórsprong. Twee: twee gelijken, geroepen om elkáárs hoeders en bewaarders te zijn. Dát ontkennen is: je roeping als méns ontkennen: ‘mens, waar ben jij; mens, waar is je broer?’ (Gen. 3, 9; 4, 9). Je meest fundamentele roeping: méns zijn.

Op de tweede plaats, als het ware daarná en als verfíjning ervan, worden we geroepen om chrísten te zijn. Want we geloven: in Jezus, één van ons, een gelíjke, het ‘jij’ van ons ‘ik’, is op z’n aller duidelijkst zichtbaar geworden hoe een mens moet zijn om hélemaal méns te zijn, en wat het inhoudt om als méns je médemens te bewaren en te behoeden: de ander liefhebben, tot het uiterste toe. Want dan wordt Gód mens, God die het léven is van ieders leven, God die liefde ís. Hóe dat moet, concreet, dát moet ieder van ons zelf uitvinden, met zijn of haar eigen leven. Uítvinden: want behoeden en bewaren kan op véél manieren.

Ieder van ons is daarom, op de derde plaats, geroepen om zijn eígen plaats in het leven te vinden, met zíjn levensgeschiedenis, de toevalligheden ervan, de kansen die je hebt gekregen of juist niet, je afkomst, je psychische kracht of zwakte, je fysieke gesteldheid, je begaafdheden, enzovoort. Op zoek gaan naar de levensvorm die daarbij past, naar Gód in jóuw leven, God die het léven van je leven is, de schát die in jouw leven verborgen is en waar je alles voor over moet hebben. Je vindt die schat door méns te zijn, méns op jouw unieke manier. Die schat zoeken, je roeping vinden: daar ben je levenslang mee bezig. Want lévenslang moet je ermee bezig zijn: niet blíjven wat je was, maar worden wat je nog nooit bent geweest. Jouw roeping, ieders roeping. Je zoekt die plaats door te verlangen naar wat het leven van je léven is. Dát verlangen ís je gebed, zegt Augustinus.

Verlangen naar wat God van je wil, is daarom luisteren naar je leven, je leven zoals dat ís, zoals het geworden is, gemaakt, mismaakt, en vérder durven luisteren, naar je díepste verlangen om te leven. Als je zó naar je leven luistert, luister je naar God. Wat is jóuw plaats in het leven, wat is jóuw roeping? Ieder mens is uniek. Wat goed is voor de een is dat niet voor een ander, wat léven is voor de een is dat niet voor een ander. Wat is jóuw plaats om méns te zijn: ik en jij, behoeder en bewaarder van anderen? Levenslang zoek je die plaats. U bent allemaal zuster van Denekamp, maar niemand is het op dezelfde manier. Daarom zegt Jezus: ‘in het huis van mijn Vader zijn vele woningen’ (Joh. 14, 12). Ieder heeft in het huis van God z’n eigen kamertje, ieder zoekt daar z’n eígen plek om méns te zijn.

Je zocht toen je nog jóng was: hoe wil ik leven, wat voor vórm, wat voor sóórt leven past bij mij? Je vond een voorbeeld in een zuster, zó zou ik óók willen leven, je werd zuster, jouw plááts. Maar toen begón het pas goed: wie ben ik, zélf, áchter (als ik het zo zeggen mag) ‘de façade’ van het habijt en alles wat daarmee samenhangt, wie wil ik zijn, wat is léven in me? Roeping. Ópen durven gaan voor het nog óngezegde in je, het nog ónvermoede, voor wat je nog níet van jezelf hebt leren kennen. Jezelf uitvinden, steeds opnieuw, tot hier en heden, want Gód is altijd héden. Niet blijven wie je was, maar worden wie je nog niet geweest bent: hoe moet ik nu zijn, nu ik oúd geworden ben, uit-gewerkt, aan de zijlijn terecht gekomen: ik en jij, behoeder en bewaarder, op de manier van Jezus Christus, God mens geworden? Hoe moet ik tot léven komen, nú? Opstaan uit het graf van voorbij. Een Paaservaring.

We zitten hier bij elkaar, wij tezámen, íeder van ons: geroepenen. Zíjn we wie we verlangen te zijn, zijn we méns zoals Jezus Christus mens is geweest, mens-helemaal?  We vieren eucharistie, zíjn gedachtenis. We geloven dat hij aan al wat ón-leven in hem was is ontstegen, dat hij versmolten is met Gods eigen levensgeest. Die goddelijke levensgeest waait over ons heen, Pasen, en zegt, met of zonder woorden: het is ópstaan geblazen, nú. We vieren eucharistie. Het is over óns hier dat Jezus het zegt: ‘dít is mijn lichaam, júllie zijn mijn lichaam, sta óp.’ En ons bidden is één groot verlangen: dat wij toch mogen wórden wat we nog niet ten volle zíjn, en dat het ons nooit zal ontbreken aan mensen die ons aan ónze roeping zullen blijven binden. Straks zullen we zingen: ‘Ja, hier ben ik, Heer.’ Zingen we het met al de verlangens van ons hart. Amen.

André Zegveld

Lees verder...

De renovatie van ons klooster

26-02-2020

Waarschijnlijk heb je het al gezien: ons klooster staat in de steigers! De laatste maanden werkt Aannemer en Projectontw

Lees meer
De renovatie van ons klooster

De renovatie van ons klooster

26-02-2020 Lees meer

ONS DNA

28-01-2020

Deze 6 Indonesische zusters voelen zich thuis in Denekamps klooster.

Lees meer
ONS DNA

ONS DNA

28-01-2020 Lees meer

Geschiedenis schrijf je samen

03-12-2019

Op 22 november herdachten wij in Denekamp het 150 jarig bestaan van onze congregatie, de congregatie van der zusters Fra...

Lees meer
Geschiedenis schrijf je samen

Geschiedenis schrijf je samen

03-12-2019 Lees meer