Allerheiligen/Allerzielen

Aldoor vragend Zal ik aankomen, Daar waar het leven wegklinkt- Een klare zuivere toon in de stilte. [Dag Hammarskjöld]

Allerheiligen/Allerzielen

Wij mensen leven niet enkel mét elkaar, wij leven ook ván elkaar, we leven op welke manier dan ook elkáárs leven. Geen mens is een eiland, zichzelf genoeg en zélf de bron van zijn bestaan. Een mens is ooit verwekt door de lust die andere mensen met elkaar hadden, ieder mens is uit andere mensen tevoorschijn gekomen, naakt, hulpeloos, afhankelijk, door mensen opgevangen, gevoed, opgevoed, gevormd en/of, misvormd door mensen die ook zélf op die manier aan het licht gekomen waren. En wij geven, óók als we geen kinderen hebben, het leven door, want we leven altijd samen met anderen, in onze familie, een communiteit, een groep, een buurt, de kerk, de biljartvereniging of een boerenorganisatie. We geven het leven door, zeggen we dan, maar dát is een misverstand. Geen mens is meester over ‘hét’ leven, geen mens de bron, de oorsprong of schepper ervan. Ieder mens heeft het gekrégen. Hét leven komt uit een mysterieuze bron die wij ‘God’ noemen, ‘door niemand ooit gezien.’

God is uiteindelijk de bron van ieders leven. Híj schept uit níets, uit níets anders dan liefde, hij kijkt met zijn liefde ieder mens tevoorschijn, ‘goed, zeer goed’ zegt de Schrift. Maar hij doet dat door al die mensen heen die ons in het leven verwekt hebben, uit wie wij tevoorschijn zijn gekomen en met wie we het leven delen. Het zijn mensen die ‘ik’ tegen en over zichzelf zeggen, die ‘jij’ tegen en over een ander zeggen en die wat uit hen voortkomt een plaats geven, een samenzijn, een ‘wij’. Ik, jij en wij: het mysterie van leven waarin wij, ik en jij en wij, leven: God, die Vader is en Zoon en heilige Geest. In dát mysterie ‘leven, bewegen en zijn we.’

We vieren en denken vandaag aan álle mensen, ál die mensen die op een of andere manier ons ‘goed, ja, zeer goed’ met God hebben méé geschapen (Allerheiligen). En we gedenken ook ál die mensen die dat op een hompelige en soms zelf op een dwarse en ontscheppende manier hebben gedaan (Allerzielen). Eén grote gemeenschap, ‘een menigte die niemand tellen kan.’ Wij hoeven, ja, wij mogen géén grenzen trekken: álle heiligen, álle zielen, álle mensen die uiteindelijk állemaal en helemaal enkel door God worden gekend, God die liefde is, heílige liefde, ánders dan wij mensen één en ál liefde. Het mysterie van de levende en heilige God dat allen en allen omvat.

‘Pastor’ wordt mij soms gevraagd, ‘zal ik mijn overleden man ooit in de hemel terugzien?’ Dan zeg ik altijd: ‘je zult niet alleen je geliefde man terugzien, maar ook je oudere broer met wie je al jaren gebrouilleerd bent, of jouw opa die jou heeft misbruikt, of je eerste man die van je weggelopen is. Want de heilige en levende God discrimineert niet, niemand.’ Dat is natuurlijk een manier van zeggen, om duídelijk te maken: ‘Kijk om je heen, laat híer en nú je ziel zó weids zijn dat ze openstaat voor álle mensen die jou met God hebben mee geschapen, ‘goed, zeer goed’, open óók voor de mensen die dat minder fraai hebben gedaan, open óókvoor hen die van jouw leven dat van Gód is zo goed als niets hebben gemaakt. Mensen van vroeger, mensen van nu, doden en levenden. God discrimineert niet, de naam van ál die mensen staan, zoals jouw naat, geschreven in zijn hand.’

Daarom lazen we vandaag, Allerheiligen/Allerzielen, Jezus’ Zaligsprekingen. Jezus zegt daarmee níet wat de lat is waarmee wij ánderen de maat zouden moeten meten, hij toont ons de lat waaraan wij onszélf moeten meten om naar waarheid bij dat grote ‘wij’ van God te horen, door met ons concrete leven van alledag, met alle hompeligheden, misverstanden, tragiek en erfelijke belastingen van dien zó te leven, op áárde zoals in de hemel. Want dán, en alleen dán, belijden we ons geloof in God, de bron en oorsprong van álle mensenlevens. Dát geloof zal ons écht gelukkig maken, zegt Jezus. Dat geloof maakt jou gelúkkig omdat je dan gaat leven om ánderen gelukkig te maken: ik, jij en wij, in het mysterie van God. Je dus niet krampachtig afvragen wat het leven jóu allemaal bieden moet, neen, je afvragen wat de levende en heilige God die liefde is van jóu vraagt om met je leven te doen. Alleen zó geef je leven door, Góds leven, ‘goed, zeer goed.’

Wanneer je zó leeft, belijd je levender wijs dat liefde de dood overwint, álles overwint wat dood kan zijn in en tussen mensen, on-leven. ‘Wij weten’, staat er in de eerste Johannesbrief, ‘dat wij zijn overgegaan van de dood naar het leven door onze broeder lief te hebben.’ Dát is ons geloof in God. Een geloof dat wij steeds opnieuw moeten ontcijferen en vertalen in ons leven hier en nu. Langs díe mensenweg is Jezus ons állen voorgegaan.

Allerheiligen/Allerzielen. Mensen zijn ons op de mensenlevensweg voorgegaan, heel veel mensen. We gedenken hen vandaag. We denken aan hen die met hún leven de weg van Jezus voor ons verduidelijkt hebben, de heiligen, mensen in wier menszijn Gód oplichtte, iets van zíjn mysterie, iets waar wij gelukkiger van werden en worden, lévender. We denken ook aan die vele mensen die dat misschien niet zo duidelijk deden als de heiligen, maar die op hún manier er toch ook hun best voor deden, al die gewóne mensen die op een gewone manier hun óngewone geloof hebben beleden. En we denken aan hen, want we mogen niemand vergeten omdat Gód niemand vergeet, we denken aan hén die we het liefst zouden willen vergeten omdat ze ons on-leven hebben doorgegeven. ‘Zou Hitler in de hemel zijn, vroeg men ooit aan een heel beroemde joodse filosoof, een overlevende van de Holocaust? ‘Ik hoop het, zei hij, ‘maar ik hoop wél dat ik daar niet naast hem hoef te zitten.’

Allerheiligen en Allerzielen: een gelóófsbelijdenis. We zeggen, ieder voor zich: ík geloof dat God uiteindelijk álles zal zijn in allen. We zeggen, één voor één: ik ben God dankbaar dat ik iets van hem mocht en mag zien in mensen van vlees en bloed, iets van zijn licht én iets van zijn voor ons duistere want onbegrijpelijke liefde. Amen

André Zegveld