‘…een heel leven brandend in ieder ogenblik…’ [T.S. Eliot]
Vandaag begint iets nieuws, een nieuw kerkelijk jaar, want vandaag begint de Advent, de voorbereidingstijd op Kerstmis. Dan zullen wij het nieuw begin van alles vieren: dat in al wat duister is licht is opgegaan, Góds licht. In de eerste lezing hoorden we erover: een koning naar Gods hart en bedoelingen, een rechtvaardige wereld, eerlijk, veilig, voor iedereen een goede plek om te leven. We kijken daarnaar uit, naar dat licht, naar die wereld: ís het al zover, zien we er al iets oplichten? Advent: een tijd van uitkijken naar en verwachten van een wereld die van aanschijn zal veranderen. Zeker. Maar als je oud wordt, ouder en nóg ouder, en je kijkt om je heen, dan moet je toegeven: ‘ik zie in de wereld eerlijk gezegd vaak maar bitter weinig van dat nieuwe licht.’
De advent begint daarom heel ontnuchterend. We horen Jezus spreken over het einde. Er moet immers iets eindigen, wil er iets nieuws kunnen beginnen. Veel mensen denken bij deze woorden van Jezus aan het zogenaamde ‘einde van de wereld’, iets heel ver weg in de tijd, een soort laatste en definitieve catastrofe. Maar daar heeft Hij het niet over. Hij zegt op een heel drastische manier: ‘Wil jij opengaan voor een nieuw begin, kijk dan naar wat er in jóuw leven moet eindigen. Wat is duister in jóu, waar moet het in jóu nog licht worden? Wees met het oog dáárop waakzaam, wakker, alert, en denk vooral níet: het zal mijn tijd wel duren, ik blijf zitten waar ik zit en verroer me niet, na mij de zondvloed. Want dan sluit je je in jezelf op, en zal het nieuwe op een verschrikkelijke manier aan jou voorbijgaan.’
Jezus’ woorden over het einde zijn dus één grote oproep tot léven. Hij wil niets te maken hebben met dood en ondergang, Hij heeft niets anders op het oog dan licht en vrede. Met Kerstmis vieren wij zijn geboorte, de geboorte dus van Hem die in alle toonaarden heeft gezegd: “Ik ben het leven zelf.” Zie je het niet, zie je het niet oplichten, aan de einder? Nogmaals, en eerlijk gezegd: vaak niet. Er is daar zo bitter weinig van te merken, van dat nieuwe, van dat leven dat enkel licht is. Want mensen doen elkaar vaak on-leven aan, dood.
Dat gebeurt in het gróót, ongrijpbaar en onbegrijpelijk. Denkt u maar aan wat er nu bijvoorbeeld in Afghanistan gaande is, aan al die duizenden en duizenden mensen overal op de vlucht, aan de vele politieke gevangenen, en ga zo maar door. Iets nieuws? Aan al die ellende lijkt nooit een einde te komen.
Het gebeurt ook in het klein. Mensen kunnen zichzelf begraven in allerlei vormen van on-leven, gewoon omdat ze dat zo geleerd hebben, omdat ze bijvoorbeeld geleerd hebben om hun gevoelens te verbergen, zodat ze afgestompt zijn geraakt en vervreemd van zichzelf. Mensen kunnen hun ziel en zaligheid zoeken in hébben, en u weet: wanneer je dát doet, ben je al zo goed als dood. En hoeveel manieren van on-leven worden ons niet voortdurend in de Sterreclame aangesmeerd, waar lekkere zepen en de allerfijnste koffiebonen worden aangeprezen als het summum van menselijk geluk?
Jezus roept daarom op tot waakzaamheid. Je kunt, zegt Hij, wanneer je om je heen kijkt, twee dingen doen. Je kunt je ogen sluiten en bij volle bewustzijn in slaap vallen door te gaan denken: ‘het wordt toch nooit meer wat, het on-leven heeft toch het laatste woord.’ Maar je kunt ook je ogen, oren en hart openhouden en weigeren om afgestompt te raken door alles wat er op je af komt. “Wees waakzaam”, zegt Hij, “weet waar het echt op áánkomt, weet te onderscheiden.” Luíster, zegt Hij tot mensen die hun oren hebben toegestopt. Kíjk, zegt Hij tot mensen die hun ogen niet meer open durven doen. Sta óp, zegt Hij tot mensen die bij de pakken neerzitten. ‘Luister, kijk, sta op, houdt de toekomst open, er staat iets nieuws te gebeuren, wees waakzaam.’
Waakzaamheid is een ander woord voor geloven. Want geloven is niets anders dan zien wat er níet te zien is, dan hopen tegen de klippen op en vertrouwen in wat er nog niet is, dan je bekeren: ‘Keer je om, ga anders leven, ga anders zien, Gods rijk is nabij.’ Geloof is waakzaamheid, dúrf. Durf je écht geloven dat al die vormen van on-leven om je heen níet het laatste woord hebben, dat mensen daar níet voor zijn bedoeld, dat mensen bedoeld zijn om te leven? Wanneer je dát gelooft, wanneer je dát durft inzien, mag je nooit de moed laten zakken, nooit wanhopen. Met oren die zijn gescherpt door dat geloof, moet je dan leren luísteren naar wat mensen echt verlangen, naar wat mensen echt recht doet, naar wat écht leven is en het wáre licht, het lévenslicht, licht dat leven doet. Dat is Advent: je voorbereiden op de komst van de mens naar Gods bedoelingen, in je eígen leven en in het leven van ánderen.
Met Kerstmis vieren we de geboorte van Hem die zei: “Ík ben het licht, Ík ben het leven.” We worden vandaag opgeroepen om heel de Adventstijd lang naar Hém uit te zien, wáákzaam en wákker, om ons óm te keren, gespitst op waar het écht op aankomt, om nú al toe te leven naar de wereld die nog komen moet en om met het oog daarop alles los te laten wat de komst van die wereld in de weg staat.
Advent, we leven naar Kerstmis toe. De meesten van ons hier zijn al wat ouder, van oud tot zeer oud. Maar als je oud wordt, kun je van binnen, in je ziel, wanneer je je verwachtingen en verlangens wakker houdt, jóng worden, steeds jónger. Laten we daarom ons hart verruimen, laten we onze hoop en ziel en zaligheid stellen op wat we nog niet zien, op de verlangens in ons hart. Want zó wordt het goddelijk mensenkind geboren, in jou en jou en in ons allemaal, in de wereld van hier en nu: een onooglijk begin. Mogen we zo toeleven naar Kerstmis. Amen.
André Zegveld