‘Kom, heilige levensadem van God’
Pinksteren, zusters en broeders: feest van de Heilige Geest, van de heilige lévensadem van Gód zelf ín en tússen mensen die zelf níets dan grondstof zijn, Gods heilige levensadem die zich kenbaar maakt als een explosie van al wat mensen gelukkig maakt, van binnen en naar buiten, ínnerlijk verzoend én met elkáár verbonden, vanuit hun binnenste bínnenste dus, hun ‘ziel’ én van de één tot de ánder, van mens tot mens, over alle grénzen en verschíllen van talen, rassen, kleuren en godsdiensten heen. Kortom, de mens zoals God die oorsprónkelijk heeft beoogd en bedoeld toen Hij met scheppen begon, de Adam van ‘in den beginne’. U kent en herkent hopelijk het scheppingsverhaal, dat gróte verhaal dat in principe over ons áller begin gaat: ‘God raapt stof op van de grond, klei, leem, en boetseert er een mens van, Adam, iedereen dus, en God blaast zijn eígen lévensadem in dat maaksel, en die grondstoffelijke mens wordt een wezen dat leeft van de eigen adem van God. De Schrift begint ermee. Gen. 1=2
Rabbijnen en mystici hebben generaties lang over dat verhaal gemediteerd. Natuurlijk niet over hóe Gods schepping ooit in z’n werk is gegaan, ‘technisch’, maar wat het uiteindelijk zéggen wil over de geheime diepte van al wat is, de geheime diepte van met name het ménsenbestaan, áltijd en óveral. Geen verhaal over een soort goddelijke ingenieur, neen, een verhaal over een líefdesgeschiedenis, poëzie, de liefdesgeschiedenis tussen God en de mensen één voor één. Een verhaal dat vertelt: als een mens geboren wordt, íeder mens, waar en wanneer dan ook, als een méns gebóren wordt dan kust Gód als éérste die mens, op de mond, en eerste adem die een mens inademt is Góds levensadem, Gods líefde die de bezíeling is van ieder mens. Die eerste kus gaat verder als een soort onuitwisbare herinnering van geluk met die mens méé, ‘goed, zéér goed.’ Want op een geheimzinnige manier, lévenslang, leeft er díep in onszélf, in onze ziel, een visioen, een vergezicht, een oorspronkelijk gelóóf dat van ons weerbarstig en soms bárre mensenbestaan poëzíe maakt, een gedícht dat laat zien hoe jij, hoe íeder mens uiteindelijk bedoeld is, laat zien wat goed is en wat niet, en wat de máát is waaraan we alles en alles dat ons, mensen van stof van de grond, overkomt moeten méten. Een góddelijke herinnering áán, een oneindig verlangen náár wat mensen verenigt en niet van elkaar verwijdert, het kóstbaarste in en van ons dat tegelijk het meest kwétsbare in en van ons is: om er voor en met anderen zo góed als God te zijn, zíjn beeld en gelijkenis: gunnende liefde. Een visioen waarin je moet durven gelóven, want anders wordt het níets met jou.
Maar mensen, wíj dus, durven dat meestal niet aan. Dat kóstbaarste en kwétsbaarste is om-niet, gratis, weerloos, je moet het altijd weer krijgen, en wíj hebben de grondstoffelijke neiging om alles stevig in eigen handen te willen hebben, om eígenstandig ons leven te leven, defensief, en alles onder controle te hebben, om Gods liefde-om-niet te voorzien van allerlei mitsen en maren en Gods grátis eerste kus als iets van onszélf te beschouwen, om dus Góds schepping vanaf den beginne tégen te spreken. Jezus had die neiging níet, of liever: Hij had als één van ons die neiging wél, maar durfde het vanaf den beginne aan om weerloos te zijn op de manier waarop Gód dat is. Hij gáf zich helemaal, zijn aardse leven én zijn liefde, en durfde dáárvoor zelfs de dood ingaan, Hij durfde zijn mensenbestaan, inclusief de dood, te léven uit Góds heílige levensadem, door zich los te rukken van die oermenselijke neiging tot zelfbehoud, al was ook Híj een mens van vlees en bloed en ging dat losrukken ook bij hem gepaard, tot op het kruis, ‘met gesteun, geroep en veel tranen’ (Hebr. 5, 7).
Góds eígen levensadem kreeg in Hem een mensengezicht. Waar lijkt God die jou als eerste het leven in gekust heeft nog het meest op? Op een mens die zijn léven durft geven voor jóu en die daar álles voor over heeft. Jezus heeft in alle klaarheid, in levenden lijve, de heilige adem van God een gezícht gegeven en laten zien hoe Gods eerste kus tot in de diepste diepte van het mensenbestaan reikt, om dáár de dood te overwinnen. Hij heeft laten zien: God die leven en liefde is, ziet van zichzelf áf opdat wíj, mensen van vlees en bloed, uit zíjn leven zouden gaan leven, met een leven dat de dood overwint. Durven wij dat aan?
We vieren Pinksteren, we vieren Gods heilige levensadem óver, in en tussen ons, Gods ádem zoals zij een gezicht heeft gekregen in Jezus, onze broeder en Heer. We bidden daarom vandaag speciaal dat zíjn levensadem ook de ónze zal zijn. We bidden: “Kom heilige adem van God. Zónder Jou zijn wij niets dan stof van de grond. Zónder Jou blijft het visioen van ons oerbegin een dood verhaal. Zónder Jou lopen we met al onze godsdienstige geplogenheden, gebruiken en andere vanzelfsprekendheden verloren. Zónder Jou missen we de wármte van God, Gods lévenswarmte in mensen van klei en koud water. Zónder Jou wordt het niets met Jouw rijk, met de vermenselijking van onze wereld. Zónder Jou weten we niet wat echte liefde is, de verbinding tussen en de eerbied voor mensen zonder onderscheid. Zónder Jou durven we er niet in geloven dat echt léven je leven géven is tot het uiterste toe.” We bidden: “kom, heilige levensadem van God, ópen onze oren en onze harten, kóm in onze kerkgemeenschap, breng ons steeds te bínnen hoe fragíel wij zijn, broos, middelmatig en op een zondige manier op onszelf gericht. Leer ons om naar de mensen te kijken op de manier waarop Jézus hen zag. En maak ons tot een kerkgemeenschap met open deuren en open harten, tot een geméénschap vol mededogen met al die mensen die vergeten zijn hoe ze door God al vanaf den beginne bedoeld en beoogd worden, een gemeenschap met een aan aanstekelijke levenslust, tegen álle wanhoop in, zodat wij állen één groot lichaam worden, het lichaam van jóuw zoon, het lichaam van Christus. Amen
André Zegveld