Heilige familie [Lc. 2, 39-40]

‘Jezus nam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen.’ [Lc. 2, 52

Heilige familie  [Lc. 2, 39-40]

Feest van de Heilige Familie, zusters en broeders. Bij het woord ‘familie’ denken we al gauw aan de kleinste vorm ervan, het gezin, en we spreken bij het feest van vandaag dan ook wel over ‘het heilig huisgezin’ van Maria, Jezus en Jozef, een geïdealiseerd gezin van grote braaf- en vroomheid. De Schrift kijkt er veel nuchterder naar, grootser ook, en vooral veel en veel ruimer.

God wordt mens, in Jezus, een mens als wij. Een mens dus die, na het minieme begin van zijn fysieke geboorte, nog jarenlang groeien en groeien moet, tot die mens helemaal méns is gewórden: uitgegroeid, volwassen, verantwoordelijk voor zichzelf en anderen, betrouwbaar, in staat tot stabiele relaties, en vult u zelf maar aan. Daar zijn al snel zo’n twintig jaar voor nodig, in het kader van een gezin, van broers, zussen, ooms, tantes, neven, nichten en grootouders, een sociaal milieu, een religieuze gemeenschap van gelovigen, opleiding, scholen, kortom: een heel gróte familie waarin een kleíne mens kan groeien, mens worden, levenswijs worden, mens-van-God. We staan er meestal niet bij stil: zó’n groeiweg is ook Jezus gegaan: opgevoed door heel veel mensen, en daar doorheen: affectieve ontwikkeling, psychologische ontwikkeling, religieuze groei, vriendschap ontdekken en leren sluiten, alles net als wíj, de lange weg om mens te worden, mens te zijn met ‘een menselijke gestalte’ zegt Paulus deftig.[1]

Een weg die begint in grote afhankelijkheid ván mensen en die voeren moet tot een steeds grotere vrijheid en beschikbaarheid vóór mensen. Liefde ontvangen om liefde te kunnen geven. Vertrouwen krijgen om vertrouwen te kunnen geven. Leren om anderen, de kleine kring van het gezin en verder en verder, niet voor jezélf te houden, leren ook die mensen met anderen te delen. Leren zien dat jij, dat jouw leven deel uitmaakt van een groter geheel, deel uitmaakt van een mensenfamilie die groter wordt en groter wordt naarmate je groeit, een wereldwijde mensenfamilie. Jezus heeft het meegemaakt, net als wij, de doodgewone, dagelijkse en vermoeiende opdracht: ‘mens, groei, leef, word mens van de grote mensengemeenschap.’

Laat het dezer dagen, zo rond oud en nieuw, ‘ns door je heengaan. Wie hebben jou leren léven, wie niet, welke weg heb jij moeten afleggen om tot hier en heden de mens te zijn die je bent? Wie hebben jou op die weg gevormd? Wie heeft jou geleerd om van het leven te genieten of juist niet, geleerd om er voor anderen te zijn? Wie heeft jou geleerd om vriendschap aan te durven, dat vermogen om met iemand dát te gaan delen waar je normaal alleen met jezelf over spreekt. Wie heeft jou geleerd om naar muziek te luisteren of gedichten te lezen. Denk ook aan de boeken die je hebt gelezen en die een deel van jezelf zijn geworden, aan de verhalen van Schrift, aan Mozes, Kain en Abel, koning David en de Prediker. Denk ook aan de innerlijke ruimte die Mozart in jou heeft opengemaakt? Wie van hen allen heeft jou op het spoor van God gezet? Het is alles ons toebehoren aan elkaar: bloedbanden, sociale verbanden, religieuze verbondenheid. Denk daar dezer dagen eens over na: dát is jouw heilige familie.

Wanneer wij vandaag dé heilige familie vieren, vieren we met name die gróte en heilige familie, vieren we ons toebehoren aan elkaar, een verbondenheid die reikt tot in God. We vieren dat wijzelf door anderen in de armen van God zijn gelegd, we vieren dat ook wij ánderen in die armen moeten leggen. Hoe? Door levenskansen te bieden, talenten in elkaar op te roepen, een beroep op elkaar te doen. Door jezelf los te laten om anderen op een dieper niveau te hervinden. Door de oude dag van iemand te respecteren en diens decorum overeind te houden. Door op al die manieren mensen aan God toe te vertrouwen, God die liefde ís, een en al mensenliefde. Mensen horen niet bij elkaar enkel omdat ze dezelfde vader en moeder hebben, dezelfde stamboom, bloedlijnen delen, tot dezelfde maatschappelijke klasse behoren of economisch afhankelijk zijn. Hun wederzijds toebehoren berust op God, God die het leven van het leven is. “Noem niemand op aarde ‘vader’, je hebt er maar één, de hemelse.”[2] Eén vader, en daarom ook: “je moeder en je broers en zussen zijn zíj die Góds woorden horen en doen.”[3] Wat ons aan elkaar bindt, is ieders verbondenheid met God.

Dát levenslicht is met Kerstmis opgegaan. Een Blijde Boodschap. Het begín ervan. Ménsen, wíj dus, mensen moeten groeien en blijven groeien tot ze volwassen zíjn, tot ze het zijn: broers en zussen van één grote en heilige familie, de familie van God, grensoverschrijdend. Kijken we dus goed om ons heen, niet enkel, met treurnis en een groot gevoel van onmacht, naar wat er in Oekraïne of Israël gebeurt, maar heel dichtbij, want God is dichterbij dan je denkt. Wij, wij zijn enkel hier en nu, en we zijn niet groter dan we zijn. Maar als het niet hier en nu begint, heilige familie, wanneer en waar dan wel? Bidden we vandaag, feest van de heilige familie, dat wij op onze plaats en naar onze kleine maat mensen zullen zijn die ernaar verlangen om als één heilige familie het leven met elkaar te delen. Amen

André Zegveld

[1] Fil. 2, 6-7
[2] Mt. 23, 9
[3] Lc. 8, 21