Horen om te kunnen zien

God biedt zich niet ter observatie aan. Je ziet Hem als je doet wat Hij zegt. In het mensenleven van Jezus Christus, Gods Woord, heeft Hij alles gezegd wat er over Hem te zeggen is. Kijk dus naar Jezus’ mensenleven, dan hoor je wat jou te doen staat. Mc.9,2-10

Horen om te kunnen zien

Zes dagen geleden heeft Jezus uitgebreid met zijn leerlingen gesproken over zijn levenslot als Gods geliefd mensenkind, hij heeft in alle openheid had gezegd dat hij zal moeten lijden en sterven, en dat ook zíj die weg zullen moeten gaan, de weg van verliezen om te winnen. En nu, zes dagen later dus, mogen de leerlingen het zien: Jezus’ gedaanteverandering (Mc. 8, 33 – 9, 2). Een wonderlijk verhaal. Het geeft ons een inkijk in de overweldigende indruk die Jezus op zijn eerste leerlingen heeft gemaakt, op de mensen dus die zich als éérsten tot hem aangetrokken hebben gevoeld, in hem hebben durven geloven, hem wilden volgen omdat ze zich wilden identificeren met zijn ‘project’, het rijk van God.

Transfiguratie: het lijkt een hemels visioen om je hart aan op te halen en als toeschouwers naar te blijven kíjken. De leerlingen zien Jezus, in gesprek met Mozes en Elia, zonder overigens te hóren wát deze drie tegen elkaar zeggen. Ze kijken enkel op afstand toe, veilig en gelukkig bij, als buítenstaanders. Een beetje bang tegelijk, want ze weten ze niet wat ze ervan moeten denken. Maar wat ze zíen willen ze vasthouden, fixeren, in een tent opsluiten om er altijd naar te kunnen kijken. Een móói geloof. Dat zeggen mensen ook wel eens: ‘wat hebben wij toch een móói geloof.’ Althans, wanneer je er op afstand als toeschouwer naar kijkt en je niet weet je niet wat je er verder van denken of zeggen moet.

Dan is er een wolk die al dat moois onzichtbaar maakt, en uit die wolk klinkt een stem, de stem van God: ‘Híj, Jezus, is hét, mijn zoon, mijn tweede ik. Luister naar hém.’ God biedt zichzelf niet ter observatie aan, geloven in God is hóren wat jou te dóen staat. Je hoort het geluid van woorden, er is enkel een stem (Dt. 4, 12), een stem vanuit het geheim van God, in de oren van je hart, een stem die zegt: ‘Geloven is een lévenswijze; is: je leven verliezen om het te winnen. Kijk maar naar Jezus.’ En kijken naar Jezus, dat is de Schrift lezen, Mozes en Elia, want de Schrift is Gods Woord, en dat Woord wordt in het mensenbestaan van Jézus, in Jezus’ levensweg en levenslot samengevat, en zó hoor je dus wat de stem van God jou zeggen wil. Wanneer de stem uit de wolk zwijgt is het hemels visioen dan ook weg en zien de leerlingen enkel Jezus, Jezus die hen opdraagt om ‘aan niemand te vertellen wat ze hebben gezien, omdat ze dat pas mogen wanneer Gods mensenkind uit de dood zal opstaan.’ Dát woord van Jezus houdt de leerlingen verder intens bezig, ze hebben het erover met elkaar wat dat toch betekenen mag, dat ‘uit de doden opstaan.’ Een móói geloof? Wij, leerlingen van Jezus, hebben geen mooi geloof. Geloven is moeilijk, het heeft te maken met sterven en verrijzen, en daar ben je levenslang mee bezig, zélf en met elkaar, om uit te vinden wát dat voor je betekent en wat dat van je vraagt.

Transfiguratie: het verhaal over God en Gods geliefd mensenkind, vader en zoon. Geen hemels tafereel. We lazen uit de Schrift, dat ándere verhaal over een vader en een zoon, over Abraham en over zijn zoon, zijn enige, Isaac, die hij liefheeft. Abraham die zijn zoon moet offeren op de berg die ‘Moria, God zal voorzien’ heet, en pas dáár hoort dat hij z’n zoon ‘niets mag aandoen.’ Twee verhalen die naar elkaar wijzen. Natuurlijk, het verhaal over Abraham is ‘eerder’, maar bij God bestaan geen voor en na. Het látere verhaal, over Jezus’ transfiguratie, zegt: ‘wat met Abraham gebeurde, gebeurt ook hier. Maar let op de verschillen. Híer zal de vader, God zelf dus, zijn zoon wél offeren. Alleen zó zal God voorzien en zijn geliefd mensenkind bewaren voor het leven, want alleen wie zijn leven voor een ander durft verliezen zal het bewaren en opstaan uit de dood.’

Kijk en luister naar Jezus. Geloven is een manier van léven. En wij, leerlingen van Jezus, zijn daar levenslang mee bezig, om samen te zoeken naar wat die woorden van Jezus inhouden: ‘opstaan uit de dood.’ We zoeken geen theorie, geen katechismuswaarheid, geen leerstellig systeem, we zoeken een ‘gewoon’ woord, in de taal van ons bestaan. Levenslang zijn we bezig om dat woord te vinden, uit te vinden met ons dagelijks bestaan en het onverwachte wat ons daar voortdurend overkomt: in goede en kwade dagen, wanneer we een relatie aangaan en wanneer een relatie stukloopt, in ziekte en gezondheid. Geen mooi geloof waar je gelukzalig naar kunt kijken, maar geloof als een manier om door je leven heen te leven en tot leven te komen, geloof dat levenderwijs een antwoord geeft op de vraag: ‘wat houdt dat toch in, dat “opstaan uit de dood?”

‘Kijk naar Jezus, luister naar hem,’ dan zie je de menselijke gestalte van Gods enig en geliefd mensenkind en hoor je de stem van God.’ Je ziet God niet, God is er niet om naar te kijken, neen, je ziet God in zijn meest weerloze mensengestalte. Zo hoor je wat jou te doen staat: ‘het énige offer dat God van jou vraagt is dat je je leven durft prijsgeven voor een ander. Dan dóe je wat God ís, en zeg je zijn naam: ‘Ik wil dat jij er bent.’

Wie bij God wil horen, wie goddelijk leven wil winnen, moet zich voor het leven van anderen inzetten. Een móói geloof. Maar zonder strijd gaat dat niet, kijk maar naar Jezus. Luister dus naar hém, naar hem alléén. Want alleen híj straalt in zijn mensengestalte het eigen licht van God uit. Hij heeft ons lot gedeeld, hij heeft net als wij gestreden met en geleden onder wat een mens overkomen kan. Maar hij heeft leren aanvaarden, hij is tot overgave gekomen, hij is niet voor zijn levenslot teruggeschrokken, hij is net als Mozes níet teruggelopen naar Egypte, hij heeft als Elia zijn knieën níet gebogen voor goden die mooie visioenen voorspiegelen. Hij heeft erin durven geloven, een moeilijk geloof: voor God is elk mens als de enige mens die hem ter harte gaat; ben je bereid om er op díe manier ook zélf voor mensen te zijn, met héél je leven, tot het uiterste toe?’

Leven wij, óók wij, zo naar Pasen toe, zíjn Pasen en óns Pasen, het éne Pasen van het goddelijk mensenkind. Amen

André Zegveld