Paasmorgen, broeders en zusters. U was gisteravond misschien al in de Paaswake. Nu gaan we verder waar we toen gebleven waren, om nóg dichter bij het geheim van Pasen te komen, het grote geheim van ons geloof, het geheim van de opstanding uit de dood. Wat zeggen we dan eigenlijk?
Wat wij met Pasen vieren is het antwoord op die heel triviale vraag die mensen zich, zolang er mensen zijn, stellen: ‘Waarom zíjn we er eigenlijk, mensen van stof van de grond, nét zo vergankelijk als de bladeren aan de bomen, maar tegelijk ook, heel ánders dan de bomen, de kikkers en de cavia’s, met een groot verlangen in ons binnenste om te weten waaróm. Mens-zijn is daardoor moeilijk. Anders dan de andere levende wezens hebben wij wéét van onszelf, en stellen we ons de vraag, op welke manier dan ook: hóe moet ik me door het leven héén leven om méns te zijn, zónder dat ik me tevreden stel met enkel te zijn wat ik van de grond eet, en zónder me groter voor te doen dan ik ben en dus voor god te spelen? Leren kennen wat en wie we zijn, hoe je je zónder zelfzuchtige illusies moet verhouden tot al wat is en bóvenal tot je medemensen. Wie zíjn wij uiteindelijk, waar komen onze verlangens naar echt leven vandaan, en waar moeten we naartoe leven? Het geheím van ons geloof gaat dáárover.
We kunnen dat geheim misschien nog wel het best zó onder woorden brengen: ‘leven, mens willen worden en zijn, het is: lévenslang léren om lief te hebben.’ Want wat is leren liefhebben? Is het niet: leren gaan ínzien en daarnaar gaan handelen dat uiteindelijk níets van-jou is, dat níets er exclusief voor-jou is, dat je daarom eerbiedig met de aarde om moet gaan, en vooral dat je tegen ieder mens, wie dan ook, altijd moet zeggen: ‘ik wil dat jij er bent’, Gods eigen naam, en dat je jouw levensgeluk dus moet zoeken en vinden in het levensgeluk van anderen. Want ieder mens is net zoveel mens als wie dan ook, nooit méér, nooit mínder, en íeder mens is het daarom waard om bemind te worden. Zó til je een ánder op uit het stof van de grond en zo word je ook zélf opgetild, tot in het onzegbare, Góds hoogte. Als mens leren leven is: levenslang leren beminnen. Zó eenvoudig is dat geheim van ons geloof.
Je moet het wel dúrven om dáárin te gaan geloven, in díe opstanding, van jezelf en van de ander. Het is een soort níeuwe geboorte, want we zijn allemaal oúde mensen, we dragen een heel verleden met ons mee, en hoe ouder we worden des te moeilijker het is om er nog vertrouwen in te hebben dat we níeuw kunnen worden, dat ópstanding niet iets is wat ooit met Jezus gebeurd is en hopelijk ook ons zal gebeuren ná onze dood. Neen, opstanding is iets van élk moment, in élke situatie: leren léven uit liefde. Want God ís liefde, ‘liefde in de vorm van vriendschap,’ woord van Jezus. Daarom: áltijd en overal leren léven uit liefde: dan begín je al schoorvoetend op te staan uit de dood, dan haal je Hem, Jezus, als het ware in, kom je steeds dichter bij Hem, tot het ook jóu overkomen zal, op het einde: dat ook jij net als Hij zal verdwijnen in het geheim van Gods naam, ‘Ik zal er zijn voor jou,’ Gods laatste woord. Pasen voltooid.
Wanneer je het héél je leven probeert om uit liefde te leven, dan begín je al óp te staan uit een bestaan dat ogenschijnlijk dóódloopt. Maar de keerzijde is even waar. Ook jouw begrafenis begint al vóór jouw dood: door ontrouw, door ondankbaarheid, door jezelf al liegend onzichtbaar te maken, door enkel om jezelf bekommerd te zijn, door bitterheid, apathie en de gedachte ‘het wordt toch nooit meer wat…’ Als je zó je leven leeft, dan ben je jezelf al aan het begraven. Neen, opstaan uit de dood: élke dag opnieuw je leven leren léven uit liefde.
U hoorde vanmorgen Johannes’ versie van die eerste Paasmorgen, Johannes, de geliefde leerling die het ooit, na een lang leven van leren geloven, durfde zeggen: ‘God ís liefde.’ Johannes loopt samen met Petrus naar Jezus’ graf, hij rent Petrus zelfs voorbij en komt er als eerste aan maar blijft buiten staan, tot Petrus komt en als eerste naar binnen gaat. Petrus ziet enkel de lege zwachtels en zo. Dan gaat Johannes naar binnen: híj ziet én gelooft. Hij kijkt met liefde, en zíet daardoor wat zónder liefde niet te zien is: dat wat God in petto heeft voor wie Hem liefhebben, want God ís liefde. Wie geleerd heeft om uit liefde te léven, wordt ziende, ook al ziet hij met de ogen van zijn hoofd er bitter weinig van. Hij ziet: het is geen uítzichtloos avontuur om héél je leven te leren leven uit liefde, want zó leven ís de weg naar het geheím van God. Dat is het geheim van ons geloof: liefde is het oog waarmee je God ziet.
Vandaag vieren we dát geheim. Om weer een heel levensjaar dag in dag uit achter Jezus aan te lopen om te leren ons leven te léven uit liefde, om steeds dichter en dichter bij Hem te komen, steeds intiemer met Hem te worden, tot wij Hem ínhalen in het geheim van God. Sint Augustinus zei het ooit op z’n alle kortst: ‘Als je je broeder niet bemint, dan begraaf je jezelf en ligt Jezus nog steeds in het graf.’ Zalig Pasen. Amen
André Zegveld