Waar God is daar is de tempel, niet omgekeerd [Joh. 4, 5-42]

‘In de hemel is geen tempel…’

Waar God is daar is de tempel, niet omgekeerd  [Joh. 4, 5-42]

Lange evangelielezing, korte preek. Waar is de plaats waar je God kunt vinden, waar je Hem dus moet aanbidden, waar staat (met andere woorden) de ware tempel, waar vind je de bron van levend water, want waar de ware tempel is, daar ligt de bron waaruit het water van het leven vandaan komt. Waar?

‘Waarom sloeg Kaïn Abel eigenlijk dood?’ De rabbijnen geven als antwoord: ‘De ene broer sloeg de ander dood omdat ze ruzie kregen over de plaats van de tempel.’ Waar is de tempel, aan wiens kant staat God: als een bloedrode draad loopt deze vraag door de Bijbel en de geschiedenis van de mensen heen. Staat de ware tempel nu in Jeruzalem, in Rome, in Mekka, in Utrecht, en is dat dan de katholieke kerk, de gereformeerde, of toch de moskee? Over die vraag zijn mensenverslindende oorlogen gevoerd, een 30-jarige oorlog, een 80-jarige oorlog, een 100-jarige oorlog, en dat gaat door tot op heden, in Noord Ierland, in Israël, in Iran en Afganistan, en vult u zelf maar aan. Al die broedertwisten, zeggen de rabbijnen, gaan dus maar over één ding: waar is de plaats van de tempel, dat wil zeggen: aan wiens kant staat God?

De Samaritaanse vrouw haakt daarop in: “onze vaderen brengen op déze berg eredienst, jullie zeggen dat dat in Jeruzalem moet gebeuren.” De ene plaats dus tegenover de andere. Waar vind je het levende water? Daar of hier? En als je het hier vindt, moet je daar dan niet vernietigen, of minstens ten diepste verfoeien, als een plaats van bedrog, een goddeloze plaats?

Jezus wijst die tegenstelling, af. Hij zegt: “Er komt een tijd dat je noch op die berg noch op die andere berg, noch hier dus of daar, God eert. Er komt een tijd dat je God eert in geest en waarheid.” Dat klinkt geheimzinnig: geest en waarheid. Wat betekenen die woorden? Wat is waarheid? ‘Waar’ is al datgene dat Gods genegenheid voor mensen, Gods trouw aan mensen hier op aarde vertolkt, zichtbaar maakt, vlees en bloed laat worden. En ‘geest’, dat is Gods kracht, God die naar ieder mens op aarde kijkt alsof die mens de enige is, de uitverkorene. ‘God eren in geest en waarheid’ wil dus zeggen: dat de ene mens voor de andere oog en oor en hart heeft, voor ieder mens, voor iedere uitverkorene van God. Waar dat gebeurt, daar is de tempel, daar is de ware eredienst, daar begint water te stromen, levend water, water dat leven geeft.

De Samaritaanse vrouw laat merken dat ze dat begrepen heeft. Ze zegt: “ik weet: als wij, mensen, zo met elkaar omgaan zoals God met mensen omgaat en op die manier God dienen in geest en waarheid, ik weet dat we dan Gods Messias zullen zien.” Waar is die Messias dan? Jezus zegt: “het is de mens die met jou spreekt.” Ieder mens die met jou spreekt en in wie jij Gods uitverkoren en enig kind herkent, is voor jou de Messias van God, wordt door God zelf naar jou gezonden, ieder mens. Dan laat de vrouw haar kruik bij de put achter, omdat zij uit een heel andere bron water heeft geput. Ze heeft de bron van levend water gevonden, in deze mens naast haar, de tempel van God.

Waar is de tempel, aan wiens kant staat God? Een ding is zeker: de weg van het schisma, de weg van de scheiding, de weg van hier op deze plaats wel en daar op die plaats  niet, die splitsing waar godsdiensttwisten altijd over gaan, over het grote eigen gelijk dat het gelijk van anderen uitsluit, die weg is uitgesloten. Andere woorden worden belangrijk: waarheid, gerechtigheid, geestkracht, vrede, verzoening van mens tot mens. De plaats van God is daar, waar mensen, van welke godsdienst dan ook, deze eredienst brengen van geest en waarheid.

Daar moeten dan wel tempels voor worden afgebroken. Het heeft te maken met het geven van je eigen leven. “Breek de tempel van Jeruzalem maar af”, zegt Jezus elders in het evangelie, “en binnen drie dagen zal ik haar weer opbouwen.” Dan spreekt Hij over de tempel die Hij zelf is, de tempel van Zijn lichaam. En Hij geeft zichzelf, ten dode toe, tot het uiterste dus, Hij breekt zichzelf als brood, Hij schenkt zijn leven uit als wijn, opdat anderen tot leven komen. Zo werd Hijzelf de bron van levend water. Want toen Hij gestorven was en een soldaat met een lans zijn dode lichaam doorstak, liep daar bloed en water uit, water dat als bloed een en al leven was. En in ieder die, op de plaats waar hij of zij zich bevindt en op zijn of haar eigen manier gaat leven, gaat dezelfde bron stromen, de bron van het water dat leven geeft.

Mogen ook wij zo ruim van hart worden, dat wij kunnen putten uit die bron van levend water. De tijd daarvoor, zegt Jezus, is nu. Amen.

André Zegveld