Wat je gelooft moet brood worden voor een ander

‘Doet dit om Mij nooit te vergeten.’

Wat je gelooft moet brood worden voor een ander

Witte donderdag, feest van de instelling van de eucharistie. We zijn eraan gewénd om, volgens het boekje, eucharistie te vieren. Vandaag is het een dag om erbij stil te staan: ‘maar wat dóen we eigenlijk wanneer we eucharistie vieren?’ Je moet voor het antwoord op die vraag door heel wat vanzelfsprekende liturgische vormen heen kijken. Maar uiteindelijk komt het hierop neer: er is een verzameling mensen, kerk, en die mensen willen zich Jezus Christus te binnen brengen. Daarvoor lézen ze samen over hem, eten en bidden ze samen. Ze délen: woorden en voedsel. Er is dus communicatie en communie. En die mensen zeggen bij dat alles de náám van God. Want eucharistie vieren heeft te maken met waar het in het leven op áánkomt, en dát is de naam van God: ‘Ik ben er voor jou.’  

Woorden en voedsel met elkaar delen is het hárt van ons mensenleven. Wij éten uiteindelijk allemaal van de grónd en léven uiteindelijk van elkáár. We zijn broze en eindige mensen, afhankelijk van anderen, afhankelijk van wat we eten en drinken, afhankelijk van het leven dat niemand in eigen de hand heeft en waar geen mens de bron van is. ‘Voedsel uit de aarde, olie, wijn, brood, het komt allemaal uit een bron die we niet zelf zijn, het komt uit de hand van God die de geheime oorsprong is van alle leven’ (Ps. 104).

Léven: we éten en we práten met elkaar, op heel veel manieren. Heel ons leven doen we dat, maar op het eind gaan we dood. Is leven dan eten en praten om tenslotte als gras langs de weg te vergaan? Ieder van ons draagt een geheim verlangen naar méér in zich om, een verlangen naar een leven dat blíjft, een verlangen naar de brón ervan: écht leven, met een leven dat niet eindigt in een graf, leven waardoor je (denk aan Henoch, denk aan Elia) meegevoerd wordt in iets dat groter is dan jezelf. Een beángstigend verlangen, want erop ingaan, betekent dat je jezelf moet loslaten. Daarom brengen we dit verlangen liever tot bedaren, we perken het in, we houden graag de controle over onszelf, over wat we in eigen hand kunnen houden, we leiden het liefst een geregeld leven langs gebaande en overzichtelijke paden, met mooie kerkdiensten en zo, alles op z’n plaats.

Wat dóen we wanneer we eucharistie vieren: we lézen, we éten en we délen wat we lezen en eten. Het gaat om wóórden, het gaat om bróód: twee vormen van hetzélfde voedsel waarin Jezus Christus werkelijk tegenwoordig is, werkelijk in ons midden, ook al is hij gestorven. Hij wil ons er de volheid van leven mee schenken waarnaar we verlangen: leven helemaal, leven van de bron zelf. Het is het een leven, zegt hij, waaraan je je moet verliezen om helemaal aan jezelf gegeven te worden, het leven van God, want met het woord ‘God’ zeggen we waar het in ons leven op aankomt en waar we onzegbaar naar verlangen. Je moet daarvoor wél je eigen leven leren zien als een geheim: dat het méér is dan wat er aan de buitenkant van te zien en te zeggen is, méér dan het brood dat op tafel ligt, méér dan de woorden die je gebruikt.

Jezus zegt ons déze avond en bij élke eucharistieviering in vlees en bloed wie en wat Gód is. Hij, Jezus, ís dat woord, in levenden lijve, vlees geworden, één van ons, één die met ons meetrekt door het leven’ (Joh. 1, 14). ‘Vlees’: vergankelijk, afhankelijk, broos en eindig, en toch: wóórd van God, wóórd van de bron. Alles wat hij was, alles wat hij had, héél zijn leven stelde hij ten dienste van anderen, gáf hij. De voetwassing is er het symbool van, het symbool van het éérste en laatste woord van God, want God zegt niets anders dan: ‘mens, lééf, jíj, kom tot leven, jij, Ik wil niets anders dan dat jij er bent.’ En als mensen dat nu ook tegen elkaar zullen (gaan) zeggen, voluit, zonder terughoudendheid, dan zal er een heel andere wereld tevoorschijn komen dan die welke je ziet, een wereld van liefde en vriendschap, een wereld waarin alles ‘klopt’, de wereld als een paradijs, als het leefgebied, het rijk van God, waarin mensen al vóór hun dood tot dát leven komen dat niet vergaat omdat het van God is. Zó heeft Jezus zijn leven geleefd, het geheim van zijn leven. En zó was hij in vlees en bloed het eigen woord van God.

Het laatste avondmaal gaat over de meest intieme communicatie, de meest intieme communie. Jezus wil niet dat we zijn ideeën zouden overnemen, zoals je als leerling iets kunt overnemen van een leraar. Neen, hij wil dat je levender wijs het geheím van zijn léven deelt door hetzélfde leven te gaan leiden als hij. Zoals híj in zíjn leven van vlees en bloed woord van God was, zó wij in óns leven van vlees en bloed: woord van God. Daarom moet het woord van God dat door hém is gezegd door óns worden gekauwd, gedronken, opgegeten en doorgeslikt, om helemaal óns te worden, zoals het brood van de bakker verandert in óns.

We hoeven het woord van God dus niet vér te zoeken. Het is ‘niet in de hemel, niet aan de overzijde van de zee, het is dichtbij, in je mond en in je hart, als je dat woord dóet door het jóuw leven te geven’ (Dt. 30, 11-14; Rom. 10, 6-9). Want Gods woord wordt gesproken in de wereld van vlees en bloed, de wereld dus waarin wij van de grond eten en van elkaar leven. Het brood en de wijn zijn daar het teken van.

Wat doen we wanneer we eucharistie vieren? We eten het wóórd zoals we het bróód eten: twee vormen van hetzelfde voedsel. ‘Geheim van ons geloof’ zeggen we erbij. Onder deze twee tekens is Jezus werkelijk tegenwoordig. Tenminste: als wij doen wat hij heeft voorgedaan. ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ (Lc. 22, 19). Doen wat? ‘Hebt elkaar lief zoals ik júllie heb liefgehad’ (Joh. 13, 34-35). Bidden we dat wij áltijd op díe manier eucharistie zullen vieren, zodat híj nooit vergeten wordt, het eerste woord van God. AMEN.

André Zegveld