Weet wat jou is toevertrouwd

De Adventstijd begint, de opmaat naar het feest van Kerstmis. De Advent is één grote vraag: wat verwacht je, wat verlang je, eigenlijk? Daar zit een andere vraag onder: weet je wel wat jou is toevertrouwd?

Weet wat jou is toevertrouwd

Het is weer Advent, we leven opnieuw naar Kerstmis toe, voor de zoveelste keer, want heel ons leven is gemoeid met wat wij met Kerstmis vieren en elk jaar opnieuw bezinnen we ons op wat toen begonnen is en wat in heel ons leven nog zichtbaar moet worden en tot voltooiing komen. We kijken vooruit naar wat we verwachten en naar wie we verlangen. Advent: een periode van herbezinning en levensherziening.

In de evangelielezing geeft Jezus de contouren van die herbezinning aan, de optiek van waaruit je kijken moet. Je leven is een huis, maar dat huis is niet van jou, je bent er enkel een soort major domus, een veredelde butler. Het huis van je leven is je enkel toevertrouwd, God is er de eigenaar en de eigenlijke bewoner van. Daar moet je je altijd van bewust zijn: ’s avonds laat, midden in de nacht, bij het hanengekraai en ’s morgens vroeg. De eigenlijke bewoner kan zomaar komen en vragen: ‘hoe staat het met mijn huis? Verslaap je dus niet.’

Wil Jezus ons bang maken? Ik denk het niet. Het was immers zijn diepste overtuiging: God jaagt geen angst aan maar bevrijdt juist van angst en vrees. Neen, wat Jezus zegt, is een aansporing om je er steeds van bewust te zijn wat er in je leven eigenlijk aan de hand is. Wanneer je dat ziet, kun je verder vol vertrouwen en zorgeloos leven. ‘Zoek eerst het Rijk Gods, de rest komt dan vanzelf’ (Mt. 6, 33).

Bedenk goed: Jezus’ woorden van vandaag zijn z’n laatste woorden. Nadat hij dit gezegd heeft, begint het lijdensverhaal. Deze woorden zijn daarom als het ware een samenvatting van alles wat hij met zijn leven heeft willen zeggen, vanaf het begin. Daarom verwijzen deze laatste woorden naar zijn eerste woorden: ‘de tijd is vol, het Rijk van God, God dus, is zo dichtbij als maar kan. Ga daarom anders leven’ (Mc. 1, 15). Eerste en laatste woorden, begin en einde, het eerste en laatste woord over ons leven, nu, hier en heden: ‘God is zo dichtbij als maar kan, laat hij jou daarom niet slapend aantreffen’ (Mc. 13, 36). Nogmaals: Jezus wijst niet op een dreigend gevaar, neen, hij zegt: ‘weet wat een kostbaar huis jou met je leven is toevertrouwd, leef daar toch niet aan voorbij, want dan verlies je alles.’ Een geloofsbelijdenis, zijn geloofsbelijdenis. Jezus zegt waar zijn hart vol van is, het besef dat God het leven is van zijn leven: ‘Ik en de Vader, wij zijn één’ (Joh. 10, 30). Hij zag dat in ieder mens. Daarom verlangde hij dat ieder mens dat ook zelf zou zien en beleven. Hij wist: wanneer mensen dat zouden inzien, wanneer ze dat zouden beleven en ze z0 naar elkaar zouden kijken, dan zou er een volstrekt nieuwe wereld tevoorschijn komen, een wereld naar Gods hart, een wereld die zou zijn omgevormd tot Rijk van God. Maar hij wist ook dat veel mensen zoiets gewoon niet durven geloven. Zo’n geloof zet immers je hele leven op z’n kop, want je hebt als mens nu eenmaal je gebaande paden gevonden, je rust en gewoonten. Je gaat vaak liever slapend door het leven, op de vanzelfsprekende toer. Jezus’ blijde boodschap over de nabijheid van Gods Rijk schudt aan de pijlers waarop het normale leven is gebouwd, het gooit de overzichtelijkheid ervan omver.

“God is zo dichtbij als maar kan:” Jezus’ eerste woorden. Voor hem is dat heel concreet. De levende God is het leven van de levenden, hij verlangt dat mensen tot leven zouden komen. Daarom is hij eerst en vooral heel dichtbij mensen die niet of nauwelijks aan leven toekomen, bij mensen die honger hebben, die moeten lijden, die onder verdriet gebukt gaan. Hij is heel dichtbij mensen die niet tevreden zijn met hoe de normale wereld in elkaar zit, mensen die de moed hebben om uit te zien naar wat nog niet is, naar een wereld die eruit zal zien als het Rijk van God. Leest u er de Zaligsprekingen maar op na. En Jezus’ diepste verlangen was dat mensen dat zouden gaan zien. Zijn diepste verlangen was, dat de mensen daarvoor wakker zouden worden, dat zij uit hun slaap zouden ontwaken. ‘Zoek eerst het Rijk van God, de rest komt dan vanzelf.’ Een oproep tot zorgeloosheid ten aanzien van alles, behalve dat ene noodzakelijke.

‘Wees op je hoede, zegt hij daarom, ‘waak over jezelf.’ Dat wil zeggen: ‘wees er diep van overtuigd dat jou iets is toevertrouwd: je eigen leven dat van God is, het leven van anderen dat van God is. Daar mag je niet aan voorbijzien, daar moet je alles voor over hebben. Verdoe je tijd van leven niet, maar leef alsof die nieuwe wereld al is aangebroken, die wereld waarin de mens-naar-Gods-bedoeling tevoorschijn komt, in jou.’ Want dat is waken: op je hoede zijn, ernaar uitzien dat in jou vlees en bloed wordt wat en wie jij bent, zoals God jou wil: als zijn eigen kind, jou, ieder mens. Amen.

André Zegveld