[3e zondag van de Advent] [Mt. 11, 2-11]
Het is alweer de derde zondag van de Advent. We kijken steeds meer uit naar het feest van de geboorte van Jezus, Gods eigenste mensenkind, ooit in Bethlehem, en naar de geboorte van dat kind in onszelf. Want als dat kind niet ook in óns geboren wordt om er te groeien en te groeien tot zíjn mensenmaat, dan hebben we eigenlijk zo goed als niets aan het kerstfeest.
Vorige week hoorden wij over Johannes de Doper, een man die wij ‘de Voorloper’ noemen omdat hij op Jezus vooruit is gelopen en Hem letterlijk met de vinger heeft aangewezen als de méns in wie Gód op ons tóekomt, de mens dus die ook ónze toekomst is, op wie je moet gaan letten en die je moet weten te herkennen. Johannes zei daarover: ‘Bekéér je toch, Gods komst is dichterbij dan je denkt, ga daarom ánders leven, in ieder geval niet meer langs de zogenaamde gebaande paden, en leef toch niet aan Hem voorbíj.’ Maar Johannes is gevangengezet, u kent die geschiedenis, en in de gevangenis hoort hij van alles en nog wat over Jezus, en hij stuurt mensen naar Jezus om het aan Hem zélf te vragen: ‘Ben Jij het écht, die mens van God, of moeten wij uitzien naar een ánder?’
Vandaag horen wij het antwoord van Jezus op die vraag. Het is ook ónze vraag en Jezus’ antwoord erop is dus ook voor óns belangrijk. Déze vraag: waaraan kunnen ook wíj herkennen dat God op ons toekomt, weliswaar tweeduizend jaar later maar toch ook in een wereld waarin, net als is de wereld van toen, vaak bitter weinig van God is te merken? Waar moet je op letten om niet aan de komst van God in jóuw leven voorbij te zien.
Het antwoord van Jezus op die vraag is geen ingewikkeld theologisch betoog. Hij zegt eigenlijk hetzelfde als wat Hij tegen zijn eerste leerlingen zei toen die Hem bedremmeld vroegen: ‘Waar wóón Jij?’ Hij zei toen heel simpel: ‘Kom maar bij mij kijken.’ Dat zegt Hij ook vandaag: ‘Wil je weten hoe Gód dichter en dichter op je toekomt, kijk dan gewoon naar Míj, naar wat Ik tewéégbreng in mensen, hoe aan allerlei mensen van niets, aan verschoppelingen, randfiguren en mensen die het niet meer zien zitten in de wereld van de zogenaamd normale mensen uítzicht wordt geboden: blinden gaan zien, doven beginnen te horen, lammen kunnen weer lopen, ja zelfs de doden verrijzen. Als dat gebeurt, dan weet je dat God op jou toekomt, dat Gods rijk dus heel dichtbij is.
Wanneer het over Gods komst gaat, over het komen van Gods rijk in de wereld, dan denken we vaak veel te groot, te spectaculair, te grootschalig en veel te overdonderend. We hebben heel hoge verwachtingen en zien daardoor aan het minieme begin van Gods komen in onze wereld voorbij, omdat wíj het ‘te kleín’ vinden en veel te gróót over God denken. ‘Neem daar toch geen aanstoot aan’ zegt Jezus zelf ervan, ga gewoon dát rijk van God binnen.’ Waar moeten we dan aan denken, waar kun je de komst van Gods rijk aan herkennen,? Heel eenvoudig. Begin er gewoon zelf mee om in mensen teweeg te brengen wat Jezus in mensen teweegbracht. Begin ermee om mensen om jou heen levensmoed te geven zodat zij het leven zoals dat is durven aangaan. Begin ermee dat mensen die nooit aan het woord komen door en met jóu durven gaan zeggen wat hen op het hart ligt. Dat mensen die zijn vereenzaamd en in zichzelf opgesloten geraakt samen met jou weer naar buiten durven kijken. Wees zo betrokken op uitgebluste mensen dat ze weer durven gaan léven. Kortom: begin ermee dat jíj teweegbrengt in de mensen om je heen wat Jézus in mensen teweegbracht. Want zó komt God steeds dichterbij, hoe miniem ook. En kijk daar dus vooral níet aan voorbij.
‘Eer aan God in hen hóge, en vrede op aarde hier aan de mensen benéden.’ Dat zongen Gods engelen in de nacht van Kerstmis: een blijde boodschap van Godswege ook voor ons hier en nu. Ze zongen het bij de geboorte van Gods eigenste mensenkind van niets dat nog enkel de belófte was van de komst van Gods rijk. Ze zingen het ook nú, in onze dagen voor ons. Een belofte. Wij hier zijn christenen, in Hem gedoopt om Hem, Gods eigenste mensenkind, na te doen door ook zélf zo’n belofte te zijn, de belofte om hier benéden, op aarde, tewéég te brengen wat God voor alle mensen in gedachten heeft. Dóen dus. Antwoord geven op die eeuwige vraag van de mensen: ‘Dat rijk van Jou, God, komt daar nog wat van?’ Als wij dat niet doen, wat doen we dan eigenlijk nog als christen? Misschien een hoop gedoe, maar eigenlijk niets. En kijk goed om je heen. Gelukkig doen velen die geen christen zijn het al wel. Zó in ménsen verborgen komt God ons tegemoet. Ga het dus leren om in elke situatie je af te vragen: hoe komt Gód hier en nu dichterbij, in en door mij, in en door ons, als liefde, vriendschap, behulpzaamheid en veel vrede, op aarde zoals in de hemel, en wat moet ík daarvoor dan doen?
In Jezus geloven betekent dat je meer en meer gaat lijken op Hem, om uit te stralen wat Hij voor de mensen heeft willen zijn: de Christus, de Gezalfde van God, de Messias. We vieren nog het meest zijn mensengeboorte óóit in Bethlehem door open te gaan voor zijn geboorte in ons, ieder van ons één voor één. Hoe bereid je je daarop voor? Door Hem steeds beter te leren kennen en je te verdiepen in zijn leven, zijn woorden en zijn doen en laten, om zo steeds dichter bij Hem te komen. Hoe weet je dat je dichter bij Hem komt? Kijk gewoon om je heen: brengt de manier waarop je met de mensen om je heen leeft in hen teweeg wat Hij teweeg wil brengen. Zo eenvoudig ziet Gods komst eruit, zo van nabíj komt die komst, alsof er een pasgeboren kind in je armen wordt gelegd. Leven we zó naar Kerstmis toe. Amen
André Zegveld