Paaswake, broeders en zusters. Een lange wake die bordenvol is aan herinneringen, tekens en verhalen over God. God die, geloven we, en daar begonnen we mee, God die de aarde met alles daarop en daaraan schépt als een plek waar het goed, ja, zéér goed wonen is. Tenminste, wanneer wíj, mensen, als een soort mee-scheppers met God, in vrijheid en echte vriendschap de weg naar elkaar zullen vinden, ik en jij, van mens tot mens, als beeld van God, op Hém gelijkend. Want we hoorden ook hoe moeilijk dat ons, mensen, valt, we hoorden over Egypte, geen plek op de landkaart, maar het tóónbeeld van een mensenwereld die overal kan zijn en die niet-goed is. We hoorden hoe God ooit zijn mensenkinderen daaruit bevrijdde, met machtige hand, het begin van de óvergang naar die mensenwereld zoals God die voor ogen staat: het beloofde land. Pasen.
Een paar dagen geleden was het Witte Donderdag. We herdachten toen dat Jezus met zijn vrienden dat Pásen vierde met een maaltijd, en dat Hij tijdens die maaltijd iets volstrekt onverwachts deed. Hij onderbrak die maaltijd en ging als een soort slaaf de voeten van zijn vrienden wassen. Op die manier maakte Hij duidelijk: zó ziet de wáre óvergang naar het beloofde land eruit. Dát was het Pasen dat Hém voor ogen stond: de óvergang naar een nieuwe manier om als mens te leven en om waar dan ook aan Egypte te ontkomen: door je te geven voor en aan anderen. De dag erna was het Goede Vrijdag. We herdachten toen hoe mensen van níets, de mensen van man en macht die vooral om zichzelf en hun posities bekommerd zijn, Hem hún wereld uit joegen, dood en begraven.
Maar, en dát vieren we vanavond, God bewáárde Hem, deed Hem ópstaan uit zijn ontluisterende dood en liet op die manier zien dat Jézus’ manier van léven de góede weg is om ook zelf waar dan ook aan Egypte te ontkomen: ópstaan tégen, ópstaan uít al wat mensen de dood aandoet, en dáár alles voor over hebben. Het is het geheím van ons gelóóf dat wij vanavond vieren: Jezus is niet dood, neen, Hij is juist levender dan ooit, overal daar waar mensen dezelfde weg gaan als Hij, Hem volgen, en nét als Hij opstaan uit de dood. Hij heeft ons de weg getoond en gebaand naar wat écht leven is, van mens tot mens. Dat geloven we, dáárom zijn we vanavond hier.
Maar we lijken vaak heel erg op de vrienden van Jezus van het begin, de apostelen en de vrouwen die Hem volgden, en zij op ons. We hoorden daarover in de evangelielezing: hoe moeilijk het voor hen was om in Jezus’ verrijzenis uit de dood te geloven, de apostelen voorop. Ze waren helemaal in de war, er was een hoop gedoe rond Jezus’ graf, en ze vonden dat gedoe beuzelpraat, ze geloofden er niet in, ze wisten echt niet wat ze dáárvan moesten denken. Zelfs Maria Magdalena, die toch heel dichtbij Jezus had gestaan, voelde zich verlaten, ook al was Jezus’ graf léég en had ze een visioen gehad van engelen die zeiden: ‘Híer, in het graf, is Hij in ieder geval niet.’ Maar waar dan wél. Het is ook ónze vraag: wat wil dat eigenlijk zeggen: opstaan uit de dood?
Ons geloof in de opstanding van Jezus is dan ook niet iets dat spontáán ontstaat, enkel en alleen doordat we het elke zondag zeggen als we de geloofsbelijdenis opzeggen. Er is een soort innerlijke honger voor nodig, een groot verlangen naar Hem. Want als Hij is opgestaan uit de dood, wáár is Hij dan nú voor míj, wat betékent Hij nú voor mij, waar moet ik Hem dan nú zoeken en kan ik Hem nu vinden? In Hém geloven dus, allereerst, steeds intenser, intiemer en persoonlijker, zodat Hij meer en meer voor jou en in jou gaat leven. Hem dáár gaan zoeken waar iets van zijn lévensgeest te merken is, daar dus waar met veel geloof en een hoop liefde wordt omgezien naar mensen, waar mensen aan zichzelf voorbij durven kijken om plaats te maken voor anderen, gevoelig worden voor waar gebéurt wat Híj over het mensenleven gezegd heeft, waar oog is voor mensen met veel verdriet en armen een gezicht krijgen. Hem dus zoeken tussen de lévenden met wie je het leven deelt. Want als je iemand zoekt van wie je gelóóft dat Hij lééft, moet je Hem zoeken tussen de levenden, en niet ergens in een graf.
En dus: ga zijn léven na, stap voor stap, herkauw zijn woorden, laat op je netvlies staan wat Híj gedaan heeft, ga ook zélf doen wat Hij deed, hoe Hij met mensen omging, hoe Hij zijn leven beleefde, zijn levensweg tot en met zijn dood, en verder. Ervaar dat als het ware zélf. Want als je dat niet doet, dan blijft zijn verrijzenis enkel afstandelijke leerstelligheid, en erváár je Jezus niet als lévend in jou en via jou tussen de levenden. Zeker, we belijden ons geloof als we de geloofsbelijdenis opzeggen, maar we gelóven pas hélemaal in wát wij dan zeggen door Hém te gaan zoeken tussen de lévenden. Dán komt Hij weer tot leven, levender dan ooit. Dan wordt ons fragiele en nog onbegrijpend geloof steeds levendiger, beweeglijker en concreter. Een proces, een levenslange levensreis van jaren: Jezus lévend weten in je hárt en met de ogen van je geloof Hem leren herkénnen in de mensen om je heen. We geloven nog niet helemaal dat Hij uit de dood is opgestaan wanneer we Hem nog niet tussen de levenden gezócht en gevónden hebben. Pas dán is het Pasen, helemaal. Amen
André Zegveld